Waaienden tranen
de devote bladerenzee;
ik moet nu staan
en huil van lieverlee.
Flinke woordenvloed,
het monotone zeegeruis,
ik weet niet wat ze moet,
neem haar naar mijn huis.
Ascetische neiging,
de grashalmen sterven.
Ik ben zelf dreiging en
wil haar in kwade schreven.
Dogmatisch beminnen
het lege het loze.
Geen oorzaak verzinnen,
mijn metamorfose.
|
Annemieke Buter |