Weich wogende Felder Nebel            Zacht deinende velden nevel
verhängen schleichend die Sicht.      benemen sluipend het zicht.
Wabbern, wallen,                      Lillen, wellen,
weisse Wand,                          witte wolkenbank,
ziehen taumelnd vorüber.              tonen tuimelend voorover.
Alles hüllend in betäubenden Dampf,   Alles hullend in bedwelmende damp.
trüben, betrüben                      droeven, bedroeven
die Sinne.                            het gepeins.

Schwerelos schwebene Flocken Schnee   Zwaarteloos zwevende vlokken sneeuw
fallen rieselnd zur Erde.             vallen dwarrelend ter aarde.
Wirbeln, wehen,                       Wervelen, waaien,
Schleier dicht,                       dichte sluier,
gleiten lautlos hernieder.            glijdt geluidloos naar beneden.
Alles hüllend in tröstendes Weiß,     Alles hullend in troostend wit,
sinken, versinken                     zinken, verzinken
in Schweigen.                         in zwijgen.

Tauschwer taumelnde Tropfen Regen     Zwaar van dauw tuimelende druppels regen
stürzen rauschend zu Boden.           vallen ruisend op de grond.
Plättschern, prasseln,                Kabbelen, knetteren,
Spiegel feucht,                       Spiegelend vochtig,
fließen flüsternd hernieder.          vloeien fluisterend naar beneden.
Alles hüllend in schillendes Grau,    Alles hullend in schitterende grauwheid,
rinnen, verrinnen                     stromen, vlieden
wie Zeit.                             als tijd.

Gleisend strahlende Stäubchen Licht   Schitterend stralende stofjes licht
durchdringen schillernd das Land.     doordringen glimmend het land.
Wärmen, blenden,                      verwarmen, verblinden,
Sonne prall,                          propvolle zon,
leuchten durch wachsendes Grün.       bijgelicht door groeien groen.
Alles hüllend in heitern Glanz,       Alles hullend in hete glans,
hellen, erhellen                      lichten, verlichten
die Seele.                            de ziel.